5. Het huis

ISK 5 - Het huis

Mevrouw Boer geeft les aan klas 1B.
Voor in de klas zit Magool.
Beydaan zit achter Magool.
Sarah en Myriam en Khalil en Youssef zijn er ook.
Alle kinderen zijn er, alleen Amir is er niet.

Mevrouw Boer staat voor het bord.
Op het bord staat ‘huis’.
Mevrouw Boer zegt: Hier staat ‘huis’.
Ze tekent een huis en laat een foto van een huis zien.
Iedereen moet het woord zeggen.
En iedereen moet schrijven:
Het huis – de huizen – het huisje.

Mevrouw Boer kijkt bij Magool en Beydaan.
Gaat het goed met schrijven?
Schrijven is zo moeilijk!

Mevrouw Boer vraagt: Wie weet een zin met het woord huis?
Myriam zegt: Ik woon in de huis.
Bijna goed, zegt mevrouw Boer.
Een woord is fout.
Welk woord?
O, zegt Myriam, ik zie het en ze lacht een beetje.
Ik woon in het huis.
Prima, zegt mevrouw Boer.

Khalil steekt zijn hand op.
Wat is er? vraagt mevrouw Boer.
Khalil zegt: Het huis heeft een ….., dan weet hij het niet.
Hij doet zijn armen omhoog en wijst.
‘Ik weet het niet, op, boven.’
Khalil loopt naar het bord en wijst op de tekening van het huis.
‘O, het dak!’ zegt mevrouw Boer.
Khalil knikt.
‘Het huis heeft een dak’, zegt hij.

De kinderen schrijven de zinnen op.
En ze praten over het huis.
Je moet eerst de woorden leren.
Dan kun je vertellen over je eigen huis.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *